Wednesday 30 May 2012

Gas of kool?


Verhitte discussies hadden we. Hij wilde gas, makkelijk en snel aan te steken. Ik wilde de heerlijk doorrookte smaak die echte kolen geven. Maar hij had de ultieme troefkaart in handen. ‘Ga jij het ding aansteken?’
Hij won. Een rondje vragen bij vriendinnen bevestigde dat ook daar de emancipatie nog niet zo ver is doorgedrongen als het op barbecuen aankomt. Het vuur aansteken is mannenwerk.
Tijdens mijn studententijd bevond ik me eens in een barbecue crisis. We waren met alleen meisjes, en zelfs voor een groep studentes van een technische universiteit bleek dit een brug te ver. Natuurlijk hadden we het best gekund. Maar waarom zouden we? In ruil voor een paar biertjes waren de buurjongens meer dan bereid het vuile werkje voor ons op te knappen.

Dus nu staat er een glimmend apparaat met slang en blauw gastankje in de tuin. En, al blijf ik de rooksmaak missen, ik moet toegeven: Het heeft zijn voordelen. Het ding is zo aan. En zo weer uit. Daardoor is hij makkelijker te verdedigen tegen nieuwsgierige dreumesen, peuters en kleuters. Ook ga je veel makkelijker ‘even barbecuen’. Op een gewone doordeweekse zomeravond gooi je er zo je avondeten op. Wat maakt dat je al gauw hele andere dingen gaat eten dan de standaard barbecue van kippenpoten, hamburgers en worst. Nu had ik die gelukkig al een tijd geleden afgezworen. 


Waarom zou je worst eten als je halloumi-bieten spiesjes kunt maken. Of zalm-venkel spiesjes, gemarineerd in soja, gember en limoen. Of lamskebab met rozijnen en pijnboompitten. Alleen de saté blijft voor mij een eeuwige favoriet. Van zowel kip, tofu als quorn, zodat ook vegetariërs mee kunnen genieten.
En al is er natuurlijk niets mis met een lekkere salade op een hete dag, als het vuur aangaat gaat bij mij ook de groente erop. Eigenlijk is alle groente geschikt om te grillen. Stukken aubergine, courgette, paprika en trosjes tomaat zijn natuurlijk de klassiekers, aan stokjes of in plakken. 


Maar ook broccoli, bloemkool, venkel en prei zijn heerlijk, met wat olie en kruiden ingesmeerd te grillen. Bij onze impromptu barbecue graai ik simpelweg de groentela leeg en bestrooi alles rijkelijk met een marinade van rozemarijn, olijfolie en knoflook.
En dan natuurlijk de bijgerechten. Omdat je in een gasbarbecue de aardappels niet kunt poffen in de as, zullen ze er ook op moeten. En dat is geen straf!


Gegrilde pittige zoete aardappels

Zoete aardappels
Olie
Sambal
Kruiden naar smaak

Zoete aardappel is vrij snel gaar, maar als je wilt kun je hem even voorkoken. Niet te lang, dan wordt hij pap! Ik leg hem vaak twee minuutjes met schil en al in de magnetron, dan is hij prima. Schil de zoete aardappel en snijd hem in plakken van ongeveer een centimeter. Roer de sambal los met de olie en bestrijk elke plak er rijkelijk mee. Eten er kinderen mee die niet van scherp houden, vervang de sambal dan door een mengsel van een theelepel komijn koriander en kaneel elk.
Bak de plakken aan beide kanten gaat op de barbecue.


Knoflookaardappeltjes op de barbecue

kleine, nieuwe aardappels
paar tenen knoflook
flinke scheut lijfolie
handje rozemarijn

Kook de aardappeltjes in ongeveer vijf minuten net niet gaar. Hak de rozemarijn en knoflook fijn en meng door de olie met wat peper en zout. Laat de aardappeltjes even afkoelen in wat koud water, laat ze droogdampen en roer ze dan door de marinade. Prik op spiesjes en gril ze knapperig op de barbecue. 

Wednesday 23 May 2012

Ziek en heimwee

Ik ben ziek. Al vervelend genoeg, nu eindelijk de zomer aangebroken is. Maar koken, dat zit er echt niet in deze week. Mijn maag draait al om bij de geur van de ijskast alleen. Kokhalzend smeer ik de boterhammen van de kinderen. Maar, gelukkig voor u, schreef ik vorige week dit stukje voor Moodkids. En hoeft u mij tenminste niet te missen deze week. En excuseert u me nu. Er staat in de tuin een stretcher met mijn naam erop...



Wat we nou missen, aan eten, vragen bezoekers uit Nederland vaak. Ze nemen dropjes mee, en Hollandse kaas. Dat wordt gewaardeerd, want wat hier in Engeland ‘dutch liquorice’ heet kennen wij als Engelse drop, en is zeker niet ‘the real thing.’
Ook de ‘Goedah’ en ‘Iedam’ hier in de supermarkt hebben weinig te maken met een fijne boerenbelegen. De meegenomen hagelslag wordt gretig verorberd door de kinderen, zelfs hun Engelse vriendjes eten de ‘sprinkles’ graag mee.
Maar wat ik zelf eerlijk gezegd het meeste mis? Karnemelk!
En pindakaas. En over dat laatste is iedereen verbaasd. Je hebt hier toch peanut butter? Maar net als de plastic gele kaas is de Engelse bleekbeige peanut butter mijlen verwijderd van de goudbruine pindakaas. Pindakaas smaakt sterkt naar pinda’s, terwijl peanut butter zacht en muf van smaak is, en bovendien zo hard dat je je brood kapot smeert. Ik was dan ook verbaasd toen ik in de ingrediëntenlijst las dat juist de Engelse variant een hoger percentage pinda bevat. Het smaakverschil zal dus waarschijnlijk zitten in het productieproces, en de graad van roosteren.
Hoe dan ook was ik erg blij toen mijn ouders bij een bezoekje, naast een koelbox vol karnemelk, drie hele grote potten pindakaas meebrachten. Daar zullen we van smullen. Maar wat nu te doen met de halve pot peanut butter die nog in de kast staat, en nu boventallig geworden is? Die gaat in de soep!




Zoete aardappel-pindasoep


  • 1 ui
  • 1 kleine prei
  • 1 el geraspte gember
  • 1 tl komijn, koriander, kaneel
  • 1/2 tl kruidnagel
  • 1 rode paprika
  • 1 kg zoete aardappel
  • 3 el pindakaas
  • 100 g gepelde pinda’s

Leg de paprika in zijn geheel onder een hete gril, en laat hem aan alle kanten zwartblakeren. Laat hem even afkoelen en trek voorzichtig de schil van het nu zachte vruchtvlees. Schraap hem ook vanbinnen schoon en snijd hem fijn. Snijd ook de ui en prei fijn en bak ze samen met de kruiden lichtbruin in een paar eetlepels olie. Voeg dan de zoete aardappel, geschild en in blokjes, toe en roer een paar keer om. Overgiet met zoveel water dat alles ruim onder staat. Voeg de pindakaas toe. Rooster de pinda’s (als ze nog niet geroosterd zijn) in een hete, droge koekenpan. Hak ze grof. Houd een paar lepels apart en voeg de rest toe aan de soep. Laat alles koken tot de aardappel gaar is, dat duurt ongeveer twintig minuten. Pureer dan alles fijn. Serveer met de rest van de fijngehakte pinda’s.

Wednesday 16 May 2012

Pesto passé?


Laatst stond ik met een onverwacht grote bos basilicum in mijn handen. Ik had maar een paar blaadjes nodig. Het heerlijk geurige kruid kietelde mijn neus en mijn fantasie, maar eigenlijk kon ik maar aan een ding denken, en dat is wat een overheerlijke pesto deze welriekende berg zou maken. Dus maakte ik een ouderwetse pesto genovese, door hem te mengen met pijnboompitten, veel olijfolie en een handje parmezaanse kaas. Pesto is typisch iets waar je jaren geleden de bladen vol van stonden. Een modeverschijnsel. Nu zie je het steeds minder, maar pesto’s zijn geweldig om restjes kruiden te verwerken, en ze maken het sufste gerecht spannend en smakelijk. De pesto is dus geenszins passé. Toch was het ook voor mij jaren geleden dat ik een klassieke Italiaanse pesto genovese had gemaakt. Die avond smulden we ervan, simpelweg door wat maïs pasta, samen met wat uitgebakken kastanjechampignons. Vaker doen, dacht ik die avond.
Toch maak ik, nu ik erover nadenk, heel vaak pesto’s. Ik vond zelfs nog foto’s in mijn archief. Allerlei soorten. De basisingrediënten voor een pesto zijn een flinke handvol kruiden, een goede olie en een handvol noten. Overige ingrediënten als kaas of knoflook voeg je toe naar smaak. Je kunt dus heerlijk experimenteren en variëren. Een van mijn favorieten is een pesto op basis van koriander, citroensap en amandelen. Deze friszure pesto past prachtig bij bijvoorbeeld wat zoute halloumikaas met geroosterde aubergine. Een rode pesto maak je door zongedroogde tomaten toe te voegen. Gebruik ook eens minder voor de hand liggend combinaties maken, zoals je pistachenoten, basilicum, koriander, citroenschil en sap. Of gooi gewoon je restjes noten en kruiden bij elkaar voor een verrassend resultaat.
Zoals er oneindig veel combinaties zijn om pesto van te maken zo zijn er ook oneindig veel toepassingen voor te bedenken. In pastasauzen, als smaakmaker voor soep, op te roosteren vis, in salades, of simpelweg gesmeerd op brood.
Ook meng ik een pesto graag door schotels die ik rooster in de oven. Dat deed ik ook in onderstaand recept, wat een lekker mengsel opleverde dat ik serveerde in pitabrood. In vegetarische gerechten levert de pesto door de gebruikte noten ook nog extra eiwitten op.



Paddenstoelen en aubergines in korianderpesto

Voor de pesto:
Bos koriander
Handvol cashewnoten
Handvol geroosterde amandelen
Sap van 1 citroen
Olijfolie


Verder:
1 grote of een handvol kleine aubergines
gemengde paddenstoelen
kerstomaatjes
pitabrood
gemengde salade

Meng alle ingrediënten voor de pesto door elkaar met een pureerstaaf of wrijf ze fijn in een vijzel. Maak dan de overige ingrediënten, zoals hier paddenstoelen, tomaten en babyaubergines schoon, snijd ze indien nodig kleiner en meng er royaal pesto doorheen. 




Rooster alles gaar in een hete oven van 180 graden, in een klein half uur.



 Serveer met de salade in de pitabroodjes. 

Wednesday 9 May 2012

Proef je boek



‘Olle was een beetje verdrietig dat niemand zijn viskoekjes wilde hebben. En Britta was zeker bang dat hij zich eraan zou kunnen vereten, want ze zei: ‘Je kunt mijn laatste krakeling hebben, Bosse, maar je moet eerst Olle’s viskoekjes opeten.’
Bosse at het eerste viskoekjes op alsof het niets was. En de tweede gleed ook vlot naar binnen. Al ging het een beetje langzamer. Hij moest zuchten toen hij met de derde begon. Maar Britta hield hem de krakeling voor zijn neus. En toen werkte Bosse ook het derde viskoekje naar binnen. Toen pakte hij de vierde.’

Sommige fragmenten uit kinderboeken blijven je altijd bij. In je hoofd gaan ze fladderen, rondzingen en een eigen leven leiden. Zodanig dat je, soms, het origineel niet meer durft terug te lezen, uit angst dat de werkelijkheid tegenvalt. Andere boeken heb je zo stuk gelezen dat je ze uit je hoofd kent. Je kent de tekst, woord voor woord, en kunt de plaatjes dromen. Toch mist er een dimensie. Je kunt het boek niet ruiken, en niet proeven. Eten waarover je leest eet je dus alleen in je verbeelding. Zo proefde ik de viskoekjes in dit fragment, (uit ‘De kinderen van Bolderburen’ van Astrid Lindgren) jarenlang enkel in mijn hoofd.
Tot ik op een dag besloot, dat ik mijn nieuwsgierigheid en geduld niet langer kon bedwingen. Ik moest ze maken.
Maar hoe? Internet bood geen uitkomst, de Zweedse viskoekjes die ik googlede leverden enkel recepten op die leken op de Engelse viscakes, op basis van aardappel. Die kende ik goed, en ze klopten niet met mijn fantasie. Echte koekjes moesten het wezen. Het zou natuurlijk kunnen dat het hier een vertaalverwarring betreft. Engelse cakes zijn geen koekjes maar taartjes, dus wellicht de Zweedse ook niet? Helaas, mijn Zweeds is niet toereikend om het antwoord te vinden. Maar, omdat mijn fantasie de mijne is, en alles daarin zo mag zijn als ik het wil, bedacht ik mijn eigen recept. Echte viskoekjes. Een beetje van Olle. En een beetje van Karien.

Olle’s viskoekjes

1 ei
200 g (glutenvrije) havermout
100 g (glutenvrij) meel
1 blikje tonijn (200 g)
1 blikje makreel (125 g)
kappertjes
dille
100 g boter of margarine
1 ui

Hak de ui heel fijn, en meng de ui, het ei, het meel, de havermout met de boter door elkaar. Snijd de vis en de kappertjes fijn en voeg die, samen met de dille door het deeg. Vorm met je handen ronde koekjes van een kleine centimeter dik, en leg ze op een bakblik. Bak ze minimaal 15 minuten in een voorverwarmde oven op 180 graden. Laat ze even afkoelen voor je ze van het bakblik haalt. Je kunt de koekjes zowel koud als warm eten.

Dit stukje verscheen eerder op Moodkids


Friday 4 May 2012

Weer een feestje



Drie kinderen, dat is drie feestjes per jaar, en dat heel veel jaren lang. Dus, amper uitgerust van het vorige evenement, moet ik weer aan het werk. Er moeten spelletjes bedacht, slingers opgehangen, poppenkastshows voorbereid, uitnodigingen verstuurd. En dan, de dag voor het festijn, komt het ergste. De taart. Nu ben ik best een goede kok, al zeg ik het zelf. Hé, ik heb zelfs een kookblog, met een aanzienlijke schare lezers. Maar kindertaarten? Er rust een vloek op. Een erfelijke vloek, denk ik, want ik herinner mij dat voor de kinderfeestjes uit mijn jeugd, mijn váder de taarten moest bakken. Mijn moeder, zelf ook geen onverdienstelijk kok, kon, denk ik, simpelweg de stress hiervan niet aan. Terwijl zij de meest fantastische feesten in elkaar draaide, met levensgroot ganzenbord op het gras, speurtochten door het bos, zelfgemaakte triviantspellen, bakte mijn vader de taart. Een simpele cake, die bedolven werd onder een dikke laag gekleurd glazuur en smarties. Precies zo, als een kindertaart hoort te zijn. Zelfgemaakt, druipend, kleurig, en een beetje scheef.

Na jaren van treincakejes die niet uit de mal kwamen, ingezakte, roze aardbeien-laagjes-taart en andere, aangebrande dan wel ongare succesverhalen was ik dus eigenlijk wel een beetje opgelucht toen, een week voor het festijn, de oven het opeens begaf. Met het bellen van een monteur maakte ik maar niet teveel haast. Dit was mijn kans, voelde ik, om zonder gezichtsverlies onder het bakken uit te komen. Niet gezichtsverlies naar de kinderen toe, begrijp me goed. Zelfs niet naar de andere moeders. Nee, naar mezelf. Ik kan het niet, een gekochte taart serveren. Dat andere moeders dit doen begrijp ik goed, heel goed zelfs. Al die tijd en stress die het scheelt, en je bent vast goedkoper uit ook. Alleen, het past niet bij mij.


Maar nu was de oven kapot. Ik kon niet anders. Zeker nu ik dit jaar twee taarten nodig had, ook nog eens een voor de peuterschool. Dus kocht ik een stapel hele goedkope cakes, bij de supermarkt. Ik lijmde ze in elkaar, kwakte er heel erg veel glazuur, glitterbolletjes en sprinkels op. Wat was hij mooi, deze taart, een beetje van mezelf, en een beetje van de supermarkt. En wat was hij lekker, complimenteerde iedereen, waarop ik natuurlijk grif mijn zonde bekende.
Maar, omdat ik het nou eenmaal niet kon laten, bakte ik nog snel een bloemloze chocolade taart. Voor de ouders. In de oven, die stiekem intussen al lang gemaakt was.


Italiaanse chocoladetaart zonder bloem

150 g boter
200 g pure chocolade
200 g fijne suiker
4 eieren

Smelt de boter en de chocolade op laag vuur of, beter nog, au bain marie. Splits de eieren. Klop het eiwit stijf, en roer daar de helft van de suiker door. Meng de eigelen met de andere helft van de suiker, en voeg daar de gesmolten boter en chocolade bij. Meng op het laatst voorzichtig het eiwit erdoor, zodat je zo min mogelijk lucht verliest. Giet het mengsel in een taartvorm en bak 40 minuten in een voorverwarmde oven op 180 graden. Serveer zo, met zure room en eventueel wat aardbeien.